Terug naar zoeken
1:1


Lied der liederen, voor Salomo.

1:2


Hij kusse mij

met de kussen van zijn mond,-
want jouw liefkozingen zijn zoeter dan wijn;

1:3


de geur van je oliën is zachter

dan alle balsems,
uitgegoten olie is je naam;
daarom hebben de meisjes je lief!-

1:4


trek mij mee, jou achterna, laten we rennen,-

laat mij komen, o koning, in je kamer:
we zullen juichen en ons verheugen in jou,
dronken van je liefkozingen,
   erger dan van wijn;

terecht hebben ze je lief!-
••

1:5


zwart ben ik, maar prachtig,

dochters van Jeruzalem!-
als de tenten uit Kedar,
als Salomo’s tapijten;

1:6


ziet mij er niet op aan
   dat ik zo zwart ben,

dat de zon mij heeft beschenen:
de zonen van mijn moeder
   zijn laaiend tegen mij geweest,

hebben mij bewaakster
   van de wijngaarden gemaakt,

dus kon ik mijn eigen wijngaard
   niet bewaken;

1:7


mijn ziel heeft je zo lief,

meld mij dan
waar jij de schaapjes weidt,
waar je ze in de middaghitte neervlijt!-
want waarom zou ik gesluierd ronddolen
bij de kudden van je makkers?

1:8


‘Als je het niet weet,

o schoonste onder de vrouwen,-
trek dan uit,
volg de sporen van het wolvee
en weid je geitjes
bij de hutten van de herders!’
••

1:9


‘Met de merries voor Farao’s wagens

vergelijk ik jou, mijn vriendin;

1:10


prachtig staan je kaken tussen de kettingen,

rijst je hals op uit de parelsnoeren;

1:11


laten we kettinkjes van goud voor je maken

met stipjes zilver erin!’

1:12


Zolang de koning aan zijn ronde tafel zat

gaf mijn nardus zijn geur;

1:13


een bundeltje mirre is mijn liefste mij,

tussen mijn borsten zal hij overnachten…

1:14


een tros hennabloemen is mij mijn liefste,

in de wijngaarden van Een Gedi!
••

1:15


‘Zie, je bent mooi, mijn vriendin,

zie, je bent mooi, je ogen zijn als duiven!’

1:16


Zie, je bent mooi, mijn liefste, ja lieflijk,

ja ons rustbed is het frisse groen:

1:17


ceders zijn de balken van ons huis,

cipressen onze daksparren!-

Lees hoofdstuk 2