1:1 | Het spreken van de Ene dat is geschied aan Hosea, zoon van Beëri, in de dagen van Juda’s koningen Oezia, Jotam, Achaz en Jechizkia,- en in de dagen van Israëls koning Jerobeam, zoon van Joasj.
|
1:2 | Begin van het spreken van de Ene door Hosea: • de Ene zegt tot Hosea: ga heen, neem je een vrouw die een en al hoererij is, met kinderen uit hoererij, want het land hoereert hoererend weg van achter de Ene!
|
1:3 | Hij gaat heen en neemt Gomer, dochter van Divlajim; zij wordt zwanger en baart hem een zoon.
|
1:4 | Dan zegt de Ene tot hem: roep als naam voor hem uit ‘Jizreël’, want nog maar kort en ik zal de stromen bloed van Jizreël bezoeken aan het huis van Jehoe, en het koningschap over het huis Israël laten ophouden;
|
1:5 | geschieden zal het te dien dage,- dat ik Israëls boog zal breken in de vallei van Jizreël!
|
1:6 | Zij wordt nogmaals zwanger en baart een dochter, en hij zegt tot hem: roep als naam voor haar uit ‘Lo Roechama’,- geen ontferming!, want ik ga niet nóg eens door mij over Israëls huis te ontfermen, dat ik met draagkracht iets van hen zal verdragen;
|
1:7 | maar over het huis Juda zal ik mij ontfermen, ik zal hen redden als de Ene, hun God; ik zal hen niet redden door boog en zwaard en door een oorlog, door paarden en ruiters!
|
1:8 | Zij neemt Lo Roechama van de borst,- wordt weer zwanger en baart een zoon.
|
1:9 | Hij zegt: roep als naam voor hem uit ‘Lo Ami’,- geen gemeente van mij!, want gij zijt geen gemeente van mij meer en ik zal er niet meer zijn voor u! ••
|
| Lees hoofdstuk 2 |