2:1 | Als de dagen van Davids sterven naderen,- ontbiedt hij zijn zoon Salomo en zegt:
|
2:2 | ik ga nu de weg van al het aardse: wees sterk en wees een man!-
|
2:3 | bewaar wat de Ene, je God, te bewaren geeft: te wandelen op zijn wegen door zijn wetten, geboden en regels en overeenkomsten te bewaren zoals geschreven staat in het onderricht van Mozes; opdat je voorspoedig moogt zijn in al wat je doet en overal waarheen je je wendt;
|
2:4 | opdat de Ene zijn spreken gestand zal doen dat hij tegen mij heeft uitgesproken toen hij zei: als je zonen met hun wegen waakzaam zijn om in trouw te wandelen voor mijn aanschijn met heel hun hart en heel hun ziel,- zei hij, dan zal het van jou nooit ontbreken aan een man op Israëls troon!-
|
2:5 | overigens weet jij zelf wat mij heeft aangedaan: Joab, de zoon van Tseroeja: wat hij heeft gedaan aan twee van Israëls strijdschaar-oversten, aan Abner zoon van Neer en aan Amasa, zoon van Jeter, dat hij hen heeft omgebracht en stromen bloed als was het oorlog heeft doen vloeien in een tijd van vrede; hij smeerde stromen bloed als was het oorlog aan zijn gordel om zijn lendenen en over zijn schoeisel aan zijn voeten;
|
2:6 | doe met hem naar je wijsheid en laat zijn grijze haar niet in vrede neerdalen in het schimmenrijk!- ••
|
2:7 | maar aan de zonen van Barzilai de Gileadiet moet je vriendschap bewijzen: wezen zullen zij bij wie eten van jouw tafel,- want evenzo zijn zij mij nabijgeweest toen ik moest vluchten voor het aanschijn van je broer Absalom;
|
2:8 | en zie, je hebt ook nog Sjimi bij je, zoon van Gera, een Benjaminiet uit Bachoeriem; hij heeft mij vervloekt met een dodelijke vervloeking op de dag dat ik naar Machanajim liep; toen hij, mij tegemoet* Of: om mij te roepen., afdaalde naar de Jordaan heb ik hem bij de Ene gezworen en gezegd: ik zal je niet doden met het zwaard!-
|
2:9 | maar nú moet jij hem niet ongestraft laten, want jij bent een wijs man: je weet wel wat je met hem moet doen om zijn grijze haar bebloed te laten neerdalen in het schimmenrijk!
|
2:10 | Dan legt David zich neer bij zijn vaderen; hij wordt begraven in de Davidsstad. •
|
2:11 | De dagen dat David koning over Israël geweest is beslaan veertig jaar; in Hebron is hij zeven jaar koning geweest en in Jeruzalem is hij koning geweest gedurende drieëndertig jaren.
|
2:12 | Als Salomo is gaan zitten op de troon van David, zijn vader,- wordt zijn koningschap ten zeerste bevestigd.
|
2:13 | Dan komt Adoniahoe, de zoon van Chagiet bij Batseba, Salomo’s moeder, en zij zegt: betekent jouw komst vrede?, en hij zegt: vrede!
|
2:14 | Hij zegt: ik wil iets met u bespreken!- en zij zegt: spreek!
|
2:15 | Hij zegt: u weet zelf dat het koningschap voor mij was; op mij hadden allen van Israël hun aanschijn gericht en ik zou koning worden; maar het koningschap maakte een draai en werd van mijn broer, want vanuit de Ene is het het zijne geworden;
|
2:16 | en nu vraag ik van mijn kant één vraag,- keer mijn aanschijn niet af!- en zij zegt tot hem: spreek!
|
2:17 | Hij zegt: zeg toch tot koning Salomo -want uw aanschijn keert hij niet af- dat hij mij Avisjag de Sjoenamitische tot vrouw moet geven!
|
2:18 | Dan zegt Batseba: goed!- ikzelf zal over jou tot de koning spreken!
|
2:19 | Zo komt Batseba bij koning Salomo binnen om hem te spreken over Adoniahoe; de koning staat op, haar tegemoet, en werpt zich voor haar neer; dan gaat hij zitten op zijn troon en zet voor de koningin-moeder een troon neer; zij mag zitten aan zijn rechterhand.
|
2:20 | Zij zegt: één kleine vraag kom ik van je vragen, keer mijn aanschijn niet af! De koning zegt tot haar: vraag maar, moeder, want jouw aanschijn keer ik niet af!
|
2:21 | Zij zegt: moge Avisjag de Sjoenamitische aan je broer Adoniahoe tot vrouw gegeven worden!
|
2:22 | Ten antwoord zegt koning Salomo tot zijn moeder: waarom vraag je enkel Avisjag de Sjoenamitische voor Adoniahoe?- vraag voor hem ook het koningschap omdat hij mijn oudere broer is,- voor hemzelf, voor Abjatar de priester en voor Joab de zoon van Tseroeja! •
|
2:23 | En koning Salomo zweert bij de Ene en zegt: zó mag God mij doen en zó eraan toevoegen!, want ten koste van zijn ziel heeft Adoniahoe dit woord gesproken!-
|
2:24 | nu dan, leve de Ene die mij heeft bevestigd, die mij doet zitten op de troon van David, mijn vader, en die voor mij een huis gemaakt heeft zoals hij heeft gesproken: ja, vandaag nog zal Adoniahoe worden gedood!
|
2:25 | Dan zendt koning Salomo door de hand van Benajahoe, zoon van Jehojada, dit bevel,- die stoot op hem in, en hij sterft. ••
|
2:26 | Tot Abjatar, de priester, heeft de koning gezegd: ga naar Anatot, naar je velden, want je bent een dood man,- maar ik zal je niet op deze dag doden, omdat je de ark van mijn Heer, de Ene, voor het aanschijn van mijn vader hebt gedragen en omdat je hebt geleden onder alles waaronder mijn vader heeft geleden!
|
2:27 | Zo verdrijft Salomo Abjatar en is die geen priester meer voor de Ene,- en zo vervult hij het spreken van de Ene dat die in Sjilo heeft gesproken over het huis van Eli. •
|
2:28 | Als het horen-zeggen bij Joab is aangekomen, -Joab is immers Adonia achternagegaan hoewel hij niet achter Absalom aan gegaan is- vlucht Joab de tent van de Ene in en grijpt hij de horens van het altaar vast.
|
2:29 | Aan koning Salomo wordt gemeld dat Joab is gevlucht, de tent van de Ene in, ‘en zie, naast het altaar’; dan zendt Salomo Benajahoe, de zoon van Jehojada, zeggend: ga heen, stoot op hem in!
|
2:30 | Benajahoe komt de tent van de Ene binnen en zegt tot hem: zo heeft de koning gezegd: naar buiten! Maar hij zegt: dat nooit, ik sterf hier! Dan keert Benajahoe met zijn spreken bij de koning terug en zegt hij: zó heeft Joab gesproken, zó heeft hij mij geantwoord!
|
2:31 | De koning zegt tot hem: doe zoals hij heeft gesproken, stoot op hem in en begraaf hem; daarmee zul je de zinloze stromen bloed die Joab heeft vergoten verwijderen van mij en van mijns vaders huis,-
|
2:32 | en zal de Ene zijn bloed doen terugkeren op het hoofd van hem die op twee mannen instootte die rechtvaardiger en beter waren dan hij en hen heeft omgebracht met het zwaard zonder dat mijn vader, David, het wist: Abner, zoon van Neer, overste van Israëls strijdschaar en Amasa, zoon van Jeter, overste van Juda’s strijdschaar;
|
2:33 | hun stromen bloed zullen terugkeren op het hoofd van Joab en op het hoofd van zijn zaad voor eeuwig!- en voor David, voor zijn zaad, zijn huis en zijn troon zal er van bij de Ene vrede zijn tot in eeuwigheid!
|
2:34 | Benajahoe, de zoon van Jehojada, klimt op, stoot op hem in en brengt hem ter dood; hij wordt begraven in zijn huis in de woestijn.
|
2:35 | Dan geeft de koning Benajahoe, zoon van Jehojada, in plaats van hem het bevel over de strijdschaar,- en Tsadok de priester heeft de koning gegeven de plek van Abjatar.
|
2:36 | De koning zendt bericht, roept Sjimi op en zegt tot hem: bouw voor jezelf een huis in Jeruzalem en zetel voortaan dáár; ga daaruit niet weg, herwaarts of derwaarts;
|
2:37 | geschieden zal het op de dag dat je de stad uittrekt en de beek Kidron zult oversteken, weet dan wél dat je de dood zult sterven; je bloed komt neer op je hoofd!
|
2:38 | Sjimi zegt tot de koning: dit spreken is goed; zoals mijn heer de koning heeft gesproken, zó zal uw dienaar doen! En véle dagen houdt Sjimi zich bij zijn zetel in Jeruzalem. ••
|
2:39 | Maar het geschiedt: na verloop van drie jaren vluchten twee dienaars van Sjimi naar Achiesj, zoon van Maächa, koning van Gat; als ze dat aan Sjimi melden en zeggen: zie, je dienaars zijn in Gat!,
|
2:40 | staat Sjimi op, zadelt zijn ezel en gaat hij op Gat aan naar Achiesj om zijn dienaars te zoeken; Sjimi gaat wel daarheen maar komt met zijn dienaars terug uit Gat.
|
2:41 | Aan Salomo wordt gemeld,- dat Sjimi is weggegaan, uit Jeruzalem naar Gat en is teruggekeerd.
|
2:42 | De koning zendt bericht en roept Sjimi op; hij zegt tot hem: heb ik je niet bij de Ene bezworen en ben ik het niet met je overeengekomen toen ik zei: op de dag dat je de stad uittrekt en herwaarts of derwaarts zult gaan, weet dan wél dat je de dood zult sterven!, en jij zei toen tot mij ‘goed is dit spreken, ik heb het gehoord’;
|
2:43 | waarom dan heb je niet gewaakt over de eed bij de Ene,- en het gebod dat ik over je gebood?!
|
2:44 | En, zegt de koning tot Sjimi: jij hebt weet van al het kwaad waarvan je hart weet heeft, dat jij hebt gedaan aan David, mijn vader; doen terugkeren zal de Ene jouw kwaad op jouw hoofd,
|
2:45 | terwijl koning Salomo gezegend wordt,- en de troon van David bevestigd zal zijn voor het aanschijn van de Ene tot in eeuwigheid!
|
2:46 | Dan gebiedt de koning Benajahoe de zoon van Jehojada; die gaat naar buiten en stoot zo op hem in dat hij sterft; dan is het koningschap vast in handen van Salomo.
|
| Lees hoofdstuk 1 | Lees hoofdstuk 3 |