2:1 | Wat mijzelf betreft: toen ik tot u kwam, broeders-en-zusters, kwam ik niet met een hoogstandje van woord of wijsheid u het geheimenis van God verkondigen.
|
2:2 | Want ik heb het niet juist geoordeeld iets anders te weten in uw midden dan Jezus Christus en zijn sterven aan het kruis.
|
2:3 | Wat mijzelf betreft, ik kwam in zwakheid en in een groot vrezen en beven tot u
|
2:4 | en mijn woord en mijn prediking bestond niet uit geloofwekkende woorden van wijsheid maar in betoon van geest en kracht,-
|
2:5 | opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid van mensen maar in kracht van God.
|
2:6 | Toch is het wijsheid waarvan wij spreken bij de toegewijden, maar een wijsheid die niet van deze eeuw is noch van de oversten van de eeuw,- die werkeloos worden!
|
2:7 | Nee, wij spreken van Gods wijsheid als een geheimenis, een wijsheid die verborgen is geweest, die God heeft voorbeschikt vóór alle eeuwen tot onze heerlijkheid;
|
2:8 | niemand van de oversten van deze eeuw heeft haar herkend; want als ze haar hadden herkend zouden ze de Heer der heerlijkheid niet hebben gekruisigd;
|
2:9 | nee, het is zoals geschreven staat: ‘wat geen oog gezien heeft en geen oor gehoord en in geen mensenhart is opgekomen: al wat God bereid heeft voor wie hem liefhebben’ (Jes. 64,4).
|
2:10 | Want aan óns heeft God dat onthuld, door de Geest; want de Geest doorvorst alle dingen, ook de diepten van God.
|
2:11 | Wie immers van de mensen weet wat er in de mens omgaat? Alleen de geest van de mens die in hem is! Zo ook kent niemand wat er in God omgaat dan alleen de Geest van God.
|
2:12 | Wij nu hebben niet de geest van deze wereld ontvangen maar de Geest die uit God is, opdat wij zullen weten al wat ons door God in genade is geschonken;
|
2:13 | waarvan wij dan ook spreken, niet in woorden die menselijke wijsheid onderrichten, maar in onderrichtingen vol van geestesadem, en zo verenigen wij geestelijk met geestelijk.
|
2:14 | Maar een mens van nature is niet ontvankelijk voor alles van de Geest van God; want dat is voor hem dwaasheid, en hij is niet bij machte het te herkennen, omdat het slechts op de wijze van de Geest doorgrond wordt.
|
2:15 | Wie echter door de Geest verlicht wordt doorgrondt wel alle dingen, maar zelf wordt hij door niemand doorgrond.
|
2:16 | Want ‘wie heeft het denken des Heren herkend dat hij hem raad zal geven?’ (Jes. 40,13). Wij echter hebben het denken van Christus.
|
| Lees hoofdstuk 1 | Lees hoofdstuk 3 |