2:1 | Chana bidt, ze zegt: verrukt is mijn hart om de Ene, verheven is mijn hoorn door de Ene; wijd open is mijn mond tegen mijn vijanden, want ik ben verheugd om de redding door u;
|
2:2 | geen is heilig als de Ene, want geen is er buiten u; geen rots is als onze God!-
|
2:3 | spreekt niet te veel van hoog en hoger, zoals hooghartig uittijgt uit uw mond!- want een godheid die wéét is de Ene, voor hem staan handelingen vást;
|
2:4 | de boog van helden: verbroken!, en struikelaars zijn omgord met vermogen;
|
2:5 | verzadigden hebben voor brood zich verhuurd, en hongerlijders zullen ophouden te sloven; een onvruchtbare baarde er zeven en een vrouw met vele zonen verwelkt;
|
2:6 | de Ene brengt dood en doet leven, doet neerdalen ter helle en voert omhoog;
|
2:7 | de Ene onterft en maakt rijk, hij die vernedert is het ook die verheft;
|
2:8 | doet opstaan uit het stof de geringe, uit de askuil verheft hij een arme om hem te doen zitten met edelen, een troon van glorie deelt hij hun toe; want van de Ene zijn de grondvesten der aarde, op hen zet hij de wereld vast;
|
2:9 | de voeten van zijn vromen bewaakt hij en boosdoeners moeten verstommen in het donker; want niet door eigen kracht wordt men een held;
|
2:10 | de Ene: verbroken worden wie met hem twisten, over zo een laat hij het donderen in de hemel, de Ene oordeelt de einden der aarde; hij geeft sterkte aan zijn koning en verheft de hoorn van zijn gezalfde! •
|
2:11 | Elkana gaat naar Rama, naar zijn huis; en de jongen is tempeldienaar geworden bij de Ene, bij het aanschijn van Eli, de priester.
|
2:12 | De zonen van Eli zijn zonen van Belial: ze hebben geen kennis van de Ene.
|
2:13 | De gewoonte van de priesters bij de gemeente was: als welke man ook maar een offer offerde, kwam de hulpjongen van de priester bij het koken van het vlees aanzetten met de drietandige vork in zijn hand
|
2:14 | en sloeg daarmee in de ketel of de pot, in de pan of in de schotel; al wat de vork omhoog haalde nam de priester mee voor zichzelf,- en zo deden ze aan allen van Israël die daar in Sjilo kwamen.
|
2:15 | Ook kwam, voordat ze het vet lieten roken, de jongen van de priester aanzetten en zei tot de man die offerde: geef vlees om te braden voor de priester!, want hij neemt van jou geen gekookt vlees aan, alleen levend!
|
2:16 | En zei de man tot hem: roken!, ze moeten eerst het vet laten roken, en neem dan voor jezelf zoals je ziel begeert!- dan zei hij tot hem: nee, je geeft het nú, en zo niet, dan neem ik het met geweld!
|
2:17 | De zonde van de jongens werd zeer groot bij het aanschijn van de Ene,- omdat de mannen de broodgift van de Ene verachtten.
|
2:18 | Maar Samuël was tempeldienaar bij het aanschijn van de Ene,- een jongen nog, omgord met een linnen efod.
|
2:19 | Een klein opperkleed maakte zijn moeder voor hem en bracht dat van feestdagen tot feestdagen mee omhoog als zij met haar man opklom om het offer van de feestdagen te offeren.
|
2:20 | Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zei hij: geve de Ene je een nazaat uit deze vrouw, in de plaats van de gewenste die is toegewenst aan de Ene! Dan gingen ze terug naar zijn woonplaats.
|
2:21 | De Ene ziet om naar Chana, en zij wordt zwanger en baart drie zonen en twee dochters; maar de jongen Samuël groeit op bij de Ene. ••
|
2:22 | Als Eli heel oud is geworden en heeft gehoord al wat zijn zonen heel Israël aandoen, en dat zij zich neerleggen bij vrouwen die geschaard staan in de ingang van de tent van samenkomst,
|
2:23 | zegt hij tot hen: waarom doet ge zaken als deze?- die kwade zaken van jullie waarover ik hoor vanuit heel de gemeenschap van God?-
|
2:24 | nee, mijn zonen!- want niet goed is het gehoorde dat ik hoor vanuit de overstekers van de gemeenschap van de Ene!-
|
2:25 | als een mens zondigt tegen een mens kunnen zij God bidden, maar als een mens zondigt tegen de Ene, wie zal dan voor hem bidden? Maar zij horen niet naar de stem van hun vader, want het heeft de Ene behaagd hen ter dood te brengen.
|
2:26 | De jongen Samuël wordt intussen gaandeweg groot en goed,- zowel bij de Ene als bij de mensen. ••
|
2:27 | Er komt een man Gods tot Eli; hij zegt tot hem: zó heeft gezegd de Ene: heb ik mij niet onthullend onthuld aan het huis van je vader toen zij in Egypte in het huis van Farao waren?-
|
2:28 | uit alle stammen van Israël heb ik hem verkoren, mij tot priester, om mijn altaar te beklimmen, om wierook te laten roken, om een efod te dragen voor mijn aanschijn; en ik gaf aan het huis van je vader alle vuren van de zonen Israëls!-
|
2:29 | waarom veracht ge dan mijn slachtoffer en mijn broodgift, die ik in mijn woning heb geboden?- je eert je zonen meer dan mij, doordat ge u vetmest met het eerste van elke broodgift van Israël, dat van mijn gemeente is!-
|
2:30 | daarom,- tijding van de Ene, Israëls God,- ik heb wel gezegd en gezegd: ‘in jouw huis en het huis van je vader zullen ze voor mijn aanschijn wandelen tot in eeuwigheid!,’ maar nú, tijding van de Ene, is dat verre van mij; nee: wie mij eren, zal ik eren en wie mij geringschatten worden gekleineerd;
|
2:31 | zie, er komen dagen aan dat ik zal breken: jouw arm en de arm van het huis van je vader,- zodat niemand in je huis oud wordt;
|
2:32 | aanschouwen zul je de nood van mijn woning ondanks al wat aan Israël goed wordt gedaan; er zal in jouw huis geen oudere meer zijn, al de dagen;
|
2:33 | maar zomaar een man van jou zal ik niet wegmaaien van mijn altaar,- om een eind te maken aan je ogen en om je ziel te laten versmachten; laat je huis eerst maar talrijk worden: al die mannen zullen sterven!-
|
2:34 | en dit is voor jou het teken dat komt tot je twee zonen, tot Chofni en Pinchas: op één dag zullen ze alle twee sterven!-
|
2:35 | doen opstaan zal ik mij een betrouwbaar priester: naar wat in mijn hart en in mijn ziel is zal hij doen; bouwen zal ik hem een betrouwbaar huis, en wandelen zal hij voor het aanschijn van mijn gezalfde al de dagen;
|
2:36 | geschieden zal het: al wat zal resten in je huis zal komen om zich voor hem neer te werpen voor een stuivertje zilver of een bolletje brood; en zeggen zal men: toe, koppel mij aan een van de priesterschappen, dan heb ik een bete broods te eten! ••
|
| Lees hoofdstuk 1 | Lees hoofdstuk 3 |