4:1 | Een vrouw, één uit de vrouwen van de profetenzonen, heeft Elisja toegeschreeuwd en gezegd: jouw dienaar, mijn man, is dood en jij weet zelf dat je dienaar iemand is geweest met ontzag voor de Ene; maar de geldschieter is gekomen om mijn twee kinderen met zich mee te nemen als knechten!
|
4:2 | Elisja zegt tot haar: wát kan ik voor je doen!- meld mij eens wat heb je nog in huis? Zij zegt: helemaal niets heeft je slavin in huis behalve een zalfflesje olijfolie!
|
4:3 | Hij zegt: ga heen, vraag buitenshuis vaten van al je buren,- lége vaten, niet te weinig;
|
4:4 | thuisgekomen moet je voor jou en voor je zonen de deur afsluiten, en dan uitgieten, in al deze vaten; wat gevuld is moet je wegzetten!
|
4:5 | Zij gaat bij hem vandaan en sluit de deur voor haarzelf en voor haar zonen; die reiken ze haar aan en zij giet maar door.
|
4:6 | En het geschiedt, als de vaten vol zijn dat zij tot haar zoon zegt: reik mij nóg een vat aan!, en dat hij tot haar moet zeggen: er is niet nóg een vat! Dan blijft de oliestroom stilstaan.
|
4:7 | Als zij aankomt en dit meldt aan de man Gods, zegt die: ga heen, verkoop de olie en vergoed je schulden; en jij en je zonen, leef van wat er over is! •
|
4:8 | En het geschiedt op een dag dat Elisja bij Sjoeneem voorbijtrekt; er is daar een vrouw met groot bezit, en zij dringt sterk bij hem aan om haar brood te eten; en zo vaak hij voorbijtrekt geschiedt het dat hij daarheen uitwijkt om haar brood te eten.
|
4:9 | Dan zegt zij tot haar man: zie toch, ik weet zeker dat die man Gods een heilige is,- die steeds bij ons voorbijtrekt;
|
4:10 | laten we dan toch een kleine bovenkamer maken en daar voor hem tafel en bed neerzetten, met stoel en kandelaar; geschieden kan het dan wanneer hij bij ons komt dat hij daarheen zich terugtrekt!
|
4:11 | En het geschiedt op een dag dat hij daarnaartoe komt,- zich terugtrekt in de bovenkamer en zich dáár neerlegt.
|
4:12 | Dan zegt hij tot Gechazi, zijn hulpjongen: roep deze Sjoenamitische eens! Hij roept haar en zij komt voor zijn aanschijn staan.
|
4:13 | Hij heeft tot hem gezegd: zeg toch tot haar: zie, u hebt met al deze zorg voor ons gezorgd,- wat kunnen wij voor u doen?- hebt u een spreken, bestemd voor de koning of voor de overste van de strijdschaar? Zij zegt: midden in mijn gemeenschap heb ik mijn zetel!
|
4:14 | Als hij zegt: wat kunnen wij voor haar doen?, zegt Gechazi: treurig genoeg heeft zij geen zoon, en haar man is al oud!
|
4:15 | Hij zegt: roep haar! Hij roept haar en zij komt in de ingang staan.
|
4:16 | Hij zegt: bij deze feestsamenkomst, als we weer in deze tijd leven, zul jij een zoon omhelzen! Zij zegt: welnee mijn heer, man Gods!, misleid uw slavin maar niet!
|
4:17 | Maar de vrouw wordt zwanger en baart een zoon,- bij die feestsamenkomst, als men weer in die tijd leeft, zoals Elisja tot haar heeft gesproken.
|
4:18 | De nieuwgeborene wordt groter; op een dag geschiedt het dat hij uittrekt naar de maaiers,
|
4:19 | en tot zijn vader zegt: m’n hoofd, m’n hóófd! Die zegt tot de hulpjongen: draag hem naar zijn moeder!
|
4:20 | Hij draagt hem en komt zo met hem aan bij zijn moeder; hij zit tot de middag op haar knieën, en sterft dan.
|
4:21 | Zij gaat naar boven en legt hem neer op het bed van de man Gods, dan sluit zij achter hem af en gaat naar buiten.
|
4:22 | Zij roept haar man en zegt: zend mij toch één van de jongens en één van de ezelinnen; ik ren naar de man Gods en keer dan terug!
|
4:23 | Hij zegt: waarom wil je vandaag naar hem toe gaan?- het is geen nieuwemaan en geen sabbat! Zij zegt: vrede en alle goeds!
|
4:24 | Zij zadelt de ezelin en zegt tot haar hulpjongen: drijf aan en ga verder; rem mij niet af in het rijden, behalve als ik het je zeg!
|
4:25 | Zij gaat op weg en komt aan bij de man Gods, bij de berg Karmel; en het geschiedt, zodra de man Gods haar recht voor zich uit ziet, zegt hij tot Gechazi, zijn hulpjongen: zie, de Sjoenamitische daarginds!-
|
4:26 | nu dan, ren haar toch tegemoet en zeg tot haar: is het vrede voor u, vrede voor uw man en vrede voor de nieuwgeborene? Zij zegt: ja, vrede!
|
4:27 | Maar als zij aankomt bij de man Gods, bij de berg, grijpt ze zijn voeten vast. Gechazi treedt aan om haar weg te stoten, maar de man Gods zegt: laat haar begaan, want haar ziel is bitter in haar, al heeft de Ene dat voor mij verborgen en het mij niet gemeld!
|
4:28 | Zij zegt: heb ik een zoon van mijn heer gevraagd?- heb ik niet gezegd: misleid me niet?
|
4:29 | Hij zegt tot Gechazi: gord je lendenen, neem mijn staf in je hand en gá, ja, vind je iemand, zegen hem niet, en als iemand jou zegent, antwoord hem niet!- leggen moet je mijn staf op het aanschijn van de jongen!
|
4:30 | Maar de moeder van de jongen zegt: bij het leven van de Ene en het leven van je ziel: als ik jou loslaat!… Dan staat hij op en volgt haar.
|
4:31 | Gechazi is voor hun aanschijn uit verdergetrokken en legt de staf op het aanschijn van de jongen, maar geen geluid en geen aandacht. Hij keert terug, Elisja tegemoet, en meldt het hem; hij zegt: de jongen is niet wakker geworden!
|
4:32 | Dan komt Elisja het huis binnen: zie, de jongen is dood, neergelegd op zijn bed.
|
4:33 | Hij komt binnen, sluit de deur achter hen tweeën,- en bidt tot de Ene.
|
4:34 | Dan gaat hij bovenop de eniggeborene liggen; hij legt zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen, zijn handpalmen op diens handpalm en buigt zich over hem heen; dan wordt het vlees van de eniggeborene warm.
|
4:35 | Hij keert terug en loopt het huis door, één keer hierheen en één keer daarheen, klimt op en buigt zich over hem heen; dan niest de jongen zeven malen en doet de jongen zijn ogen open.
|
4:36 | Hij roept tot Gechazi en zegt: roep tot die Sjoenamitische! Hij roept haar en zij komt bij hem; hij zegt: til je zoon op!
|
4:37 | Zij komt binnen, valt neer voor zijn voeten en buigt zich ter aarde; dan tilt zij haar zoon op en gaat naar buiten. •
|
4:38 | Elisja is teruggekeerd naar de Gilgal, maar er is honger in het land. De profetenzonen zitten neer voor zijn aanschijn; hij zegt tot zijn hulpjongen: zet de grootste pan op en kook soep voor de profetenzonen!
|
4:39 | Dan trekt er één uit naar het veld om groenten bijeen te lezen; hij vindt veld-wingerd en leest daarvan bitterveldvruchten bijeen, zijn gewaad vol. Hij komt thuis en doet ze in stukjes in de soeppan hoewel ze niet weten wat het is.
|
4:40 | Ze gieten het voor de mannen uit om te eten; maar het geschiedt: zodra ze van de soep hebben gegeten hebben zij het uitgeschreeuwd en gezegd: de dood in de pot, man van God!, en ze hebben niet verder kunnen eten.
|
4:41 | Hij zegt: haalt meel!, en hij werpt dat in de pan; dan zegt hij: giet uit voor de manschap en laten ze eten!, en er is geen spoor van kwaad meer geweest in die pan. ••
|
4:42 | Er is een man gekomen uit Baäl Sjaliesja: hij komt bij de man Gods met brood en eerstelingen, twintig stuks gerstebrood en een karmelkoek in zijn knapzak; hij zegt: geef dit aan de manschap, dan zullen ze eten!
|
4:43 | Maar zijn bediende zegt: wat, moet ik dit uitgeven aan het aanschijn van honderd man? Hij zegt: geef het aan de manschap, dan zullen ze eten, want zo heeft gezegd de Ene: eet en er zal overblijven!
|
4:44 | Hij geeft het aan hun aanschijn en zij eten en houden over, naar het woord van de Ene. •
|
| Lees hoofdstuk 3 | Lees hoofdstuk 5 |