6:1 | De profetenzonen zeggen tot Elisja: zie toch, de plaats waar wij voor uw aanschijn neerzitten is te nauw voor ons;
|
6:2 | als wij eens naar de Jordaan gaan en daarvandaan een ieder een balk halen, en ons daar een plaats bereiden om daar te gaan zitten? En hij zegt: ga maar!
|
6:3 | Maar één zegt: wees toch zo goed, ga met uw dienaren mee!, en hij zegt: ík ga mee!
|
6:4 | En hij gaat met hen mee; ze komen aan bij de Jordaan en gaan de bomen kappen.
|
6:5 | Het geschiedt als een zijn stam velt dat het ijzeren blad in het water valt; en hij schreeuwt het uit en zegt: ach, mijn heer!- en het is geleend!
|
6:6 | De man Gods zegt: waar is het gevallen? Hij laat hem de plaats zien; hij snijdt een stuk hout af, werpt dat daarheen en laat zo het ijzer drijven.
|
6:7 | Hij zegt: haal het naar boven, naar je toe! Hij steekt zijn hand uit en neemt het eruit. •
|
6:8 | De koning van Aram is in oorlog geraakt met Israël; hij beraadslaagt met zijn dienaren en zegt: op plaats zus-en-zo wil ik legeren!
|
6:9 | Dan zendt de man Gods aan Israëls koning bericht om te zeggen: hoed je ervoor om naar die plaats over te steken,- want dáárheen zijn die van Aram afgezakt!
|
6:10 | De koning van Israël zendt bericht naar de plaats die de man Gods hem gezegd heeft en waarvoor die hem gewaarschuwd heeft, en waarvoor hij op zijn hoede is geweest,- niet slechts eenmaal of tweemaal.
|
6:11 | Het stormt in het hart van Arams koning om wat hier besproken is; hij roept zijn dienaren en zegt tot hen: ge wilt mij niet melden wie van de onzen met de koning van Israël heult?
|
6:12 | Een van zijn dienaren zegt: nee, mijn heer de koning,- Elisja, de profeet in Israël!, hij meldt aan Israëls koning de uitspraken die u uitspreekt in de binnenkamer waar uw ligbank staat!
|
6:13 | Dan zegt hij: gaat heen en ziet waar hij is, dan zal ik (mannen) uitzenden en hem vastnemen! Hem wordt gemeld en gezegd: zie, in Dotan!
|
6:14 | Hij zendt daarheen paarden en wagens, een zware legermacht; ‘s nachts komen zij aan en omsingelen de stad.
|
6:15 | Als de bediende van de man Gods zijn schouders recht, opstaat en naar buiten gaat, zie een legermacht die de stad omringt, en paardenspul en gerij; zijn jongen zegt tot hem: ach, mijn heer, wat moeten we doen?
|
6:16 | Hij zegt: vrees niet,- want die bij ons horen zijn talrijker dan die bij hen horen!
|
6:17 | En Elisja bidt en zegt:
Ene, open toch zijn ogen, dat hij ziet! Dan opent de Ene de ogen van de jongen en ziet hij: ziedaar, het bergland vol van paarden en wagens van vuur die Elisja omringen.
|
6:18 | En als zij naar hem afdalen bidt Elisja tot de Ene en zegt: sla toch dit volk met verblinding!- en hij slaat hen met blindheid, naar het woord van Elisja.
|
6:19 | Dan zegt Elisja tot hen: dit is de weg niet en dat is de stad niet, gaat mij achterna en ik zal u voorgaan naar de man die ge zoekt! Dan gaat hij hen voor naar Samaria.
|
6:20 | En het geschiedt als zij in Samaria aankomen dat Elisja zegt:
Ene, open dezen de ogen, dat zij zien!, en de Ene opent hun ogen en zij zien: zie, midden in Samaria!
|
6:21 | Israëls koning zegt tot Elisja als hij hen ziet: mag ik ze slaan, neerslaan, vader?
|
6:22 | Hij zegt: jij slaat niemand neer!- wie je vangt met je zwaard en je boog, sla je niet eens neer!- zet brood en water voor aan hun aanschijn, dat ze eten en drinken en heengaan naar hun heer!
|
6:23 | Hij vergast hen op een groots gastmaal, en zij eten en drinken; hij zendt hen heen en zij gaan heen naar hun heer; de benden van Aram zijn niet meer doorgegaan te komen in het land van Israël. •
|
6:24 | Na zulks geschiedt het dat Ben Hadad, koning van Aram, heel zijn leger verzamelt,- opklimt en Samaria in het nauw brengt.
|
6:25 | Er woedt een grote honger in Samaria, zie, zij brengen het zolang in het nauw,- tot een ezelskop tachtig stukken zilver kost en een kwart kav duivenmest vijf stukken zilver.
|
6:26 | En het geschiedt: de koning van Israël gaat voorbij over de muur,- en een vrouw schreeuwt hem toe en zegt: help, mijn heer de koning!
|
6:27 | Maar hij zegt: als de Ene je niet helpt, hoe moet ik je dan helpen?- met iets van de dorsvloer of van de perskuip?
|
6:28 | En, zegt de koning tot haar, wat héb je? Zij zegt: deze vrouw heeft tot mij gezegd: geef jouw zoon hier, dan eten we hem vandaag en eten we mijn zoon morgen op!-
|
6:29 | toen kookten we mijn zoon en aten hem op,- maar toen ik des anderen daags tot haar zei: geef jouw zoon hier, dan eten we die op, had ze haar zoon verstopt!
|
6:30 | En het geschiedt zodra de koning de woorden van de vrouw hoort scheurt hij zijn gewaden terwijl hij over de muur voorbijgaat; de gemeenschap ziet toe, en zie, daaronder de rouwzak over zijn vlees.
|
6:31 | Hij zegt: zó moge God mij doen en zó eraan toevoegen,- als de kop van Elisja, de zoon van Sjafat, vandaag op zijn romp blijft staan!
|
6:32 | Intussen zit Elisja in zijn huis en zitten de oudsten bij hem. Hij zendt een man voor zijn aanschijn uit, maar voordat de bode bij hem aankomt heeft hij al tot de oudsten gezegd: zult ge lijdzaam toezien nu deze moordenaarszoon iemand heeft gezonden om mij te onthoofden?- ziet toe, zodra de bode aankomt, sluit dan de deur en drukt hem tegen de deur; komt niet het geluid van de voetstappen van zijn heer achter hem aan?
|
6:33 | Terwijl hij dit nog met hen bespreekt, ziedaar de bode die tot hem afdaalt. Hij zegt: zie, dit kwaad komt van de Ene, wat zal ik nog wachten op de Ene? ••
|
| Lees hoofdstuk 5 | Lees hoofdstuk 7 |