Terug naar zoeken
8:1


Elisja

heeft tot de vrouw
   wier zoon hij levend heeft gemaakt,
   gesproken en gezegd:

sta op en ga heen, jij en je huis,
en zoek gastvrijheid
   waar je gastvrijheid víndt;

want roepen zal de Ene de honger
en die zal ook komen over het land,
   zeven jaren lang!

8:2


De vrouw staat op

en doet
naar het woord van de man Gods,
zij gaat weg, zij met haar huis,
en vindt gastvrijheid
   in het land der Filistijnen,
   zeven jaren lang.

8:3


En het geschiedt:

na verloop van zeven jaren
keert de vrouw terug
   uit het land der Filistijnen,-

zij trekt erop uit
   om de koning erbij te schreeuwen

vanwege haar huis en haar veld.

8:4


De koning

spreekt juist Gechazi toe,
de hulpjongen van de man Gods, en zegt:
vertel mij toch
al die grote dingen die Elisja heeft gedaan!

8:5


En het geschiedt
   terwijl hij aan de koning vertelt
   hoe hij destijds
   de dode levend heeft gemaakt,

ziedaar de vrouw
   wier zoon hij levend heeft gemaakt

schreeuwend tot de koning
over haar huis en over haar veld;
dan zegt Gechazi: koning!,
dat is die vrouw,
en dat is haar zoon,
   die Elisja levend heeft gemaakt!

8:6


De koning vraagt de vrouw ernaar
   en zij vertelt het hem;

de koning geeft haar één hoveling mee
   en zegt:

zorg dat zij terugkrijgt al wat van haar is
   en alle inkomsten van het veld

vanaf de dag dat zij het land verliet
tot nu toe!

8:7


Als Elisja in Damascus aankomt

ligt Ben Hadad, Arams koning, ziek;
aan hem wordt gemeld en gezegd:
die man Gods is hierheen gekomen!

8:8


Dan zegt de koning tot Chazaël:

neem een broodgift in je hand
en ga heen,
de man Gods tegemoet!-
raadpleeg door hem de Ene en zeg:
zal ik deze ziekte overleven?

8:9


Chazaël gaat heen, hem tegemoet,

en neemt een broodgift in zijn hand,
ja alle goed van Damascus,
de draaglast van veertig kamelen;
hij komt bij hem aan,
   staat voor zijn aanschijn stil

en zegt:
uw zoon Ben Hadad, koning van Aram,
   heeft mij tot u gezonden om te zeggen:

zal ik deze ziekte overleven?

8:10


Elisja zegt tot hem:

ga heen, zeg tot hem: leven,
   ja leven zul je!-

maar de Ene heeft mij doen zien
   dat hij sterven, ja sterven zal!

8:11


Hij houdt zijn aanschijn in vorm
   en zet het vast tot beschamens toe;

dan weent de man Gods.

8:12


Chazaël zegt:

waarom weent mijn heer?
Hij zegt:
   omdat ik weet
   wat jij de zonen en dochters van Israël
   aan kwaad zult aandoen:

hun bolwerken zul je
het vuur injagen en hun uitgelezenen
   ombrengen met het zwaard;

hun zuigelingen zul je verpletteren
en hun zwangeren openrijten!

8:13


Chazaël zegt:

maar wat is uw dienaar, die hond,
dat hij zo’n groot woord
   tot daad zou kunnen maken?

Elisja zegt:
de Ene heeft mij jou laten zien
   als koning over Aram!

8:14


Hij gaat bij Elisja weg;

als hij bij zijn heer binnenkomt
zegt die tot hem:
wat heeft Elisja tot jou gezegd?
Hij zegt:
hij heeft mij gezegd: leven zul je, ja leven!

8:15


Maar dit geschiedt er de volgende morgen:

hij neemt de deken, doopt die in het water
en spreidt die over zijn aanschijn en hij sterft;
Chazaël wordt koning in zijn plaats.

8:16


In het vijfde jaar

dat Achabs zoon Joram koning van Israël is,
als Jehosjafat koning van Juda is,-
is Jehosjafats zoon Jehoram
   als koning van Juda koning geworden.

8:17


Een man van tweeëndertig jaar is hij geweest
   toen hij koning werd,-

en acht jaren
is hij in Jeruzalem koning gebleven.

8:18


Hij gaat verder
   op de weg van de koningen van Israël

zoals die van het huis van Achab
   hebben gedaan,

nadat een dochter van Achab
hem tot vrouw is geworden;
hij doet wat kwaad is
   in de ogen van de Ene.

8:19


Maar de Ene
   heeft Juda niet willen verderven,

omwille van zijn dienaar David,-
zoals hij hem gezegd had
dat hij hem en zijn zonen licht zou gunnen
   al de dagen.

8:20


In zijn dagen is Edom

onder Juda’s hand vandaan gelopen,-
en stellen zij zelf een koning over zich aan.

8:21


Dan steekt Joram over naar Tsaïer,

met heel het wagenpark bij zich;
en het geschiedt dat hij
‘s nachts opstaat
en slag moet leveren met Edom, dat hem
   en de oversten van het wagenpark omringt;

maar de manschap vlucht naar zijn tenten.

8:22


Zo stapt Edom

onder Juda’s hand vandaan
tot op deze dag;
dan stapt ook Livna weg, in die tijd.

8:23


Het overige van de uitspraken over Joram
   en al wat hij heeft gedaan,-

staan die niet geschreven
op de boekrol
   van de besprekingen der dagen
   van de koningen van Juda?

8:24


Joram legt zich neer bij zijn vaderen

en wordt bij zijn vaderen begraven
   in de Davidsstad;

zijn zoon Achazjahoe
   wordt koning in zijn plaats.

8:25


In het twaalfde jaar

dat Achabs zoon Joram koning van Israël is,-
is Jehorams zoon Achazjahoe
   als koning van Juda
   koning geworden.

8:26


Een man van tweeëntwintig jaar
   is Achazjahoe
   als hij koning wordt,

en één jaar
is hij in Jeruzalem koning gebleven;
de naam van zijn moeder is Ataljahoe,
een dochter van Israëls koning Omri.

8:27


Hij gaat voort

op de weg van het huis van Achab
en doet wat kwaad is in de ogen van de Ene,
   net als het huis van Achab;

hij is immers verwant
   aan het huis van Achab.

8:28


Met Achabs zoon Joram gaat hij op weg

om oorlog te voeren met Chazaël,
   koning van Aram,
   in Ramot Gilead;

maar de Arameeërs verwonden Joram.

8:29


Dan keert koning Joram terug
   om in Jizreël genezing te zoeken

van de wonden waarmee de Arameeërs
   hem in Rama hebben gewond

toen hij oorlog voerde
met Arams koning Chazaël;
Achazjahoe, zoon van Jehoram,
   koning van Juda,-

is afgedaald
   om Achabs zoon Joram in Jizreël

naar de ogen te zien,
   omdat hij ziek is, hij.

Lees hoofdstuk 7 | Lees hoofdstuk 9