| 2:1 | En nu dan tot u dit gebod, o priesters!
|
| 2:2 | Als ge niet hoort, als ge het u niet op het hart bindt om eer te geven aan mijn naam, heeft gezegd de Ene, de Omschaarde, zend ik onder u de vervloeking en maak ik uw zegeningen tot vloek; ja, ik zal ze tot vloek maken wanneer niemand van u ze op het hart bindt!-
|
| 2:3 | zie, ik hak u uw sterke arm af en zal stront in uw aanschijn strooien, de stront van uw feesten; zo zult ge uw schande dragen;
|
| 2:4 | weten zult ge dan dat ik dit gebod tot u heb gezonden,- om mijn verbond met Levi te laten herleven, heeft gezegd de Ene, de Omschaarde.
|
| 2:5 | Mijn verbond is met hem geweest: het leven en de vrede; en die gaf ik hem, en vreze, en hij vreesde mij; voor het aanschijn van mijn naam heeft hij gebeefd, hij.
|
| 2:6 | Waarachtig onderricht is in zijn mond geweest, en geen valsheid is op zijn lippen gevonden; in vrede en oprechtheid is hij met mij voortgegaan en velen heeft hij laten terugkeren van ongerechtigheid.
|
| 2:7 | Want de lippen van een priester moeten kennis bewaren, en onderricht zoeken ze uit zijn mond; want een bode van de Ene, de Omschaarde, is hij.
|
| 2:8 | Maar gij zijt van die weg afgeweken, hebt door het onderricht velen laten struikelen; ge hebt het verbond met Levi bedorven,- heeft gezegd de Ene, de Omschaarde.
|
| 2:9 | Dus heb ik u veracht en vernederd, prijsgegeven aan heel de gemeenschap,- juist zoals gij niet mijn wegen hebt bewaard en het aanschijn niet hebt opgeheven bij het onderricht! •
|
| 2:10 | Hebben wij niet allen één vader, heeft niet één God ons geschapen? Waarom trachten we ieder zijn broeder te verraden en ontwijden wij het verbond van onze vaderen?
|
| 2:11 | Juda heeft verraad gepleegd, een gruweldaad is begaan in Israël en in Jeruzalem,- want ontwijd heeft Juda het heiligdom van de Ene, dat hij liefheeft, en hij heeft de dochter van een uitheemse godheid gehuwd.
|
| 2:12 | Wegmaaien zal de Ene die dat doet, getuige en beantwoorder, uit de tenten van Jakob,- ook als hij een broodgift brengt aan de Ene, de Omschaarde. •
|
| 2:13 | En dit is het tweede dat ge moet doen: het altaar van de Ene overdekken met tranen, met geween en gesteun,- omdat er niet langer een toewenden is naar de broodgift en aannemen in welbehagen uit uw hand.
|
| 2:14 | Gij zult zeggen: waarom? Omdat de Ene getuige is geweest tussen jou en de vrouw van je jeugd, dat jij haar hebt verraden, terwijl zij je gezellin is en de vrouw van je verbond.
|
| 2:15 | Heeft hij hen niet één gemaakt, een vlees-en-bloed met geest erin?, en wat zoekt dat ene? Zaad van God!- weest dan waakzaam over uw geest en verraad niet de vrouw van je jeugd.
|
| 2:16 | Want hij háát een heenzending, heeft gezegd de Ene, Israëls God, en dat men zijn kleding overdekt met geweld, heeft gezegd de Ene, de Omschaarde; weest dan waakzaam over uw geest en pleegt geen verraad! ••
|
| 2:17 | Ge hebt de Ene met uw woorden vermoeid en dan nog durft ge te zeggen: waarmee hebben wij hem vermoeid?- alsof ge zegt: al wie kwaad doet, is goed in de ogen van de Ene, in zulke mensen heeft hij behagen!, of: waar is de God van het recht?
|
| Lees hoofdstuk 1 | Lees hoofdstuk 3 |