Terug naar zoeken
1:1


De draaglast die is aanschouwd

door de profeet Habakuk.

1:2


Tot hoelang, Ene,
   moet ik roepen om hulp

en hoort gij niet?-
ik schreeuw tot u ‘geweld’
   en gij redt niet!

1:3


Waarom laat ge mij onheil zien
   en ellende aankijken?-

verwoesting en geweld
   staan tegenover mij;

er breekt twist uit
en tweedracht verheft zich.

1:4


Daardoor wordt onderricht ontkracht

en komt voor immer geen recht tevoorschijn;
want de boze omringt de rechtvaardige,
en daardoor komt recht
   verdraaid tevoorschijn!

1:5


‘Ziet om bij de volkeren en kijkt,

en verbaast u vol verbazing,-
want ik bewerk in uw dagen een werk
dat ge niet zoudt geloven
   wanneer het werd verteld.

1:6


Want zie, ik doe de Kasdiem opstaan,

dat bittere en gehaaste volk,-
dat door de ruimten der aarde gaat
om woonsteden te beërven
   die het eerder niet had.

1:7


Angstaanjagend en vreeswekkend is het,-

daaruit komt
zijn recht en verheffing tevoorschijn.

1:8


Lichtvoetiger dan panters
   zijn zijn paarden,

en feller dan wolven bij avond
stormen zijn ruiters aan;
zijn ruiters komen van verre,
aangevlogen
zoals een adelaar
   zich haast om te eten.

1:9


In z’n geheel zal het komen,
   met geweld,

en de koers van hun aanschijn
   is naar het oosten,-

gevangenen verzamelt het als zand.

1:10


Dát, het steekt met koningen de gek

en machthebbers maakt het belachelijk;
dát, over elk bolwerk lacht het,
het hoeft maar stof op te hopen
   en het neemt een stad in.

1:11


Dan komt het als een windvlaag aangegleden
   en trekt voorbij, en maakt zich schuldig:

zijn kracht wordt tot zijn god!’

1:12


Maar zijt niet gíj vanouds,


Ene, mijn God, mijn Heilige,
   die niet sterft?-


Ene, om te berechten
   hebt gij hem aangesteld,

o Rots,
   om te straffen, hebt gij hem gegrondvest!

1:13


Gij die te rein zijt van ogen

om kwaad aan te zien
en naar onheil niet kunt kijken,-
waarom kijkt ge verraders aan
en zwijgt ge
als een boosdoener iemand verslindt
   die rechtvaardig is,
   anders dan hijzelf?

1:14


Gij doet met een mens

als met de vissen in de zee,-
als met het kruipend gedierte
   dat geen heerser heeft;

1:15


alles zal hij ophalen met een haak,

vangen in zijn fuik
en verzamelen in zijn werpnet;
daarom is hij verheugd en jubelt hij.

1:16


Daarom offert hij aan zijn fuik

en bewierookt hij zijn werpnet;
want door hen is zijn aandeel
   vet geworden

en is zijn eetwaar welgeschapen.

1:17


Mag hij daarom zijn fuik blijven legen,-

volkeren vermoorden en niemand sparen?
••

Lees hoofdstuk 2