1:1 | De draaglast die is aanschouwd door de profeet Habakuk.
|
1:2 | Tot hoelang, Ene, moet ik roepen om hulp en hoort gij niet?- ik schreeuw tot u ‘geweld’ en gij redt niet!
|
1:3 | Waarom laat ge mij onheil zien en ellende aankijken?- verwoesting en geweld staan tegenover mij; er breekt twist uit en tweedracht verheft zich.
|
1:4 | Daardoor wordt onderricht ontkracht en komt voor immer geen recht tevoorschijn; want de boze omringt de rechtvaardige, en daardoor komt recht verdraaid tevoorschijn!
|
1:5 | ‘Ziet om bij de volkeren en kijkt, en verbaast u vol verbazing,- want ik bewerk in uw dagen een werk dat ge niet zoudt geloven wanneer het werd verteld.
|
1:6 | Want zie, ik doe de Kasdiem opstaan, dat bittere en gehaaste volk,- dat door de ruimten der aarde gaat om woonsteden te beërven die het eerder niet had.
|
1:7 | Angstaanjagend en vreeswekkend is het,- daaruit komt zijn recht en verheffing tevoorschijn.
|
1:8 | Lichtvoetiger dan panters zijn zijn paarden, en feller dan wolven bij avond stormen zijn ruiters aan; zijn ruiters komen van verre, aangevlogen zoals een adelaar zich haast om te eten.
|
1:9 | In z’n geheel zal het komen, met geweld, en de koers van hun aanschijn is naar het oosten,- gevangenen verzamelt het als zand.
|
1:10 | Dát, het steekt met koningen de gek en machthebbers maakt het belachelijk; dát, over elk bolwerk lacht het, het hoeft maar stof op te hopen en het neemt een stad in.
|
1:11 | Dan komt het als een windvlaag aangegleden en trekt voorbij, en maakt zich schuldig: zijn kracht wordt tot zijn god!’
|
1:12 | Maar zijt niet gíj vanouds,
Ene, mijn God, mijn Heilige, die niet sterft?-
Ene, om te berechten hebt gij hem aangesteld, o Rots, om te straffen, hebt gij hem gegrondvest!
|
1:13 | Gij die te rein zijt van ogen om kwaad aan te zien en naar onheil niet kunt kijken,- waarom kijkt ge verraders aan en zwijgt ge als een boosdoener iemand verslindt die rechtvaardig is, anders dan hijzelf?
|
1:14 | Gij doet met een mens als met de vissen in de zee,- als met het kruipend gedierte dat geen heerser heeft;
|
1:15 | alles zal hij ophalen met een haak, vangen in zijn fuik en verzamelen in zijn werpnet; daarom is hij verheugd en jubelt hij.
|
1:16 | Daarom offert hij aan zijn fuik en bewierookt hij zijn werpnet; want door hen is zijn aandeel vet geworden en is zijn eetwaar welgeschapen.
|
1:17 | Mag hij daarom zijn fuik blijven legen,- volkeren vermoorden en niemand sparen? ••
|
| Lees hoofdstuk 2 |