4:1 | ‘Zie, je bent mooi, vriendin van mij, zie, je bent mooi, je ogen zijn duiven, door je sluier heen; je haar is als een kudde geitjes die neergolven van Gileads bergland;
|
4:2 | je tanden zijn als een kudde geschoren schaapjes die zijn opgeklommen uit de wasplaats,- alle met tweelingen, kinderloos is er bij hen géén;
|
4:3 | als een scharlaken snoer zijn je lippen, je bent prachtig als je praat!- als een open granaatappel is je keelgat, door je sluier heen;
|
4:4 | als de toren van David is je hals, gebouwd met kantélen,- duizendvoudig is het schild daaraan opgehangen, alle harnassen van de heldhaftigen;
|
4:5 | je twee borsten zijn als twee bokjes, tweelingen van een gazelle,- die weiden tussen de leliën;
|
4:6 | voordat aanwaait de dag en de schaduwen zullen vluchten,- wil ik gaan naar de berg van mirre en naar de heuvel van wierook;
|
4:7 | alles aan jou is mooi, mijn vriendin, er is geen vlekje mis aan jou!- ••
|
4:8 | met mij van de Libanon af, bruidje, kom met mij mee van de Libanon af,- schouw neer van de top van Amana, van de top van Senier en Hermon, vanuit het hol van leeuwinnen, vanaf de bergen van luipaarden;
|
4:9 | je hebt mijn hart gestolen, o mijn zuster, mijn bruid,- mijn hart gestolen met één blik uit je ogen, met één ketting om je hals!-
|
4:10 | wat zijn je lieve lachjes mooi, o mijn zuster, mijn bruid,- wat zijn je lieve lachjes goed,- beter dan wijn, de geur van je oliën beter dan alle balsems!-
|
4:11 | van honingzeem druipen je lippen, bruidje,- honing en melk stromen onder je tong en de geur van je kleren is als een geur van Libanon!- ••
|
4:12 | een vergrendelde tuin is mijn zuster, mijn bruid,- een vergrendelde hof, een verzegelde welput;
|
4:13 | jouw scheuten vormen een paradijs van granaatappels met kostelijkste vrucht,- hennabloemen met nardusplanten;
|
4:14 | nardus en saffraan, kalmoes en kaneel samen met alle wierookbomen,- mirre en aloë’s, en de beste van alle balsems;
|
4:15 | een welput voor vele hoven, een bron van levende wateren,- die van de Libanon af stromen!’
|
4:16 | Ontwaak, noordenwind, en kom, zuidenwind, doorwaai mijn hof, dat zijn balsemgeuren stromen!- kome mijn liefste in zijn hof en laat hij eten van zijn kostelijkste vrucht!
|
| Lees hoofdstuk 3 | Lees hoofdstuk 5 |