15:1 | Maar die tot hem naderden om naar hem te horen, dat zijn al de tollenaars en zondaars geweest;
|
15:2 | gegromd hebben de Farizeeërs en de schriftgeleerden, zeggend: hij verwelkomt zondaars en eet met hen!
|
15:3 | Maar dan zegt hij tot hen dit zinnebeeld; hij zegt:
|
15:4 | zomaar een mens uit u die honderd schapen heeft en er uit hen één verliest, zal hij niet de negenennegentig achterlaten in de woestijn en naar het verlorene trekken tot hij het vindt?
|
15:5 | En als hij het vindt legt hij het op zijn schouders en is hij verheugd;
|
15:6 | als hij in het huis komt roept hij de vrienden en de buren bijeen en zegt tot hen: weest mét mij verheugd, omdat ik mijn schaap gevonden heb dat verloren was!-
|
15:7 | ik zeg u: zo zal er in de hemel méér vreugde zijn over één zondaar die omkeert dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen omkeer nodig hebben!-
|
15:8 | of welke vrouw die tien drachmen heeft, grijpt niet, als ze één drachme verliest, een lamp, veegt het huis en zoekt naarstig totdat zij vindt?-
|
15:9 | en als zij vindt roept zij de vriendinnen en buurvrouwen bijeen en zegt: weest mét mij verheugd, omdat ik de drachme heb gevonden die ik had verloren!-
|
15:10 | zó, zeg ik u, geschiedt er vreugde voor het aanschijn van Gods engelen* Letterlijk: aankondigers (elders: aankondig-engelen). over één zondaar die omkeert!
|
15:11 | Maar hij zegt: zomaar een mens heeft twee zonen gekregen;
|
15:12 | en de jongste van hen zegt tot de vader: vader, geef mij van het vermogen het deel dat mij toegewezen wordt!- en hij heeft onder hen de leeftocht verdeeld.
|
15:13 | Niet vele dagen daarna brengt de jongste zoon alles bijeen en gaat op reis naar een gebied ver weg; daar verkwist hij al het zijne in een reddeloos leven.
|
15:14 | Maar als hij alles er heeft doorgebracht geschiedt er een hevige hongersnood over die streek, en hij begint gebrek te lijden.
|
15:15 | Hij trekt erop uit en voegt zich bij een van de stedelingen van het gebied, en die stuurt hem naar zijn akkers om zwijnen te hoeden;
|
15:16 | hij is ernaar gaan verlangen zijn buik te vullen met de schillen die de zwijnen hebben gegeten,- en niemand die ze hem geeft!
|
15:17 | Maar tot zichzelf gekomen brengt hij uit: hoeveel dagloners van mijn vader hebben broden in overvloed, en ik ga hier verloren in een hongersnood!-
|
15:18 | ik zal opstaan, naar mijn vader trekken en tot hem zeggen: vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor jouw aanschijn,
|
15:19 | ik ben niet meer waard als zoon van jou aangeroepen te worden: doe met mij als met één van je dagloners!
|
15:20 | Opgestaan komt hij aan bij zijn vader; als hij zich nog ver weg ophoudt ziet zijn vader hem en wordt hij innerlijk bewogen: hij snelt toe, valt hem om de hals en kust hem.
|
15:21 | Maar zijn zoon zegt tot hem: vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor jouw aanschijn, ik ben niet meer waard als zoon van jou aangeroepen te worden!
|
15:22 | Maar de vader zegt tot zijn dienaars: brengt haastig de eerste mantel en bekleedt hem!- geeft hem een vingerring aan de hand en schoenen aan de voeten;
|
15:23 | brengt het gemeste kalf, slacht het en laten we eten en feestvieren,
|
15:24 | omdat deze zoon van mij dood is geweest en herleeft, verloren was en werd gevonden! En zij beginnen feest te vieren.
|
15:25 | Maar zijn oudste zoon is op de akker geweest; met dat hij aankomt en het huis nadert hoort hij speelgroepen en reidansen;
|
15:26 | hij roept een van de jongens tot zich en heeft uitgevraagd wat dat allemaal is.
|
15:27 | Maar die zegt tot hem: uw broer is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond heeft teruggekregen!
|
15:28 | Maar hij is woedend en heeft niet binnen willen komen. Nadat zijn vader naar buiten is gekomen heeft die hem bij zich geroepen.
|
15:29 | Maar ten antwoord zegt hij tot zijn vader: zie, zovele jaren al ben ik je dienstbaar, nooit ben ik aan jouw gebod voorbijgegaan en míj heb je nooit een bokje gegeven zodat ik met mijn vrienden feest kon vieren;
|
15:30 | maar nu deze zoon van jou gekomen is die je leeftocht heeft verslonden met hoeren, slacht je voor hem het gemeste kalf!
|
15:31 | Maar hij zegt tot hem: kind, jij bent altijd bij mij en alles wat van mij is, is van jou;
|
15:32 | maar we móesten feestvieren en verheugd zijn omdat deze broer van jou dood was en is herleefd, verloren was en is gevonden!
|
| Lees hoofdstuk 14 | Lees hoofdstuk 16 |