Terug naar zoeken
26:1


Zoals sneeuw in de zomer

en als regen tijdens de oogst,-
zo is glorie voor een domkop niet fraai.

26:2


Als een mus die wegfladdert,
   als een zwaluw die vliegt,-

zo is een vloek om niets:
die komt niet aan.

26:3


Een zweep voor het paard,
   een toom voor de ezel,-

en een stok
over de rug van domkoppen.

26:4


Antwoord een domkop
   niet naar zijn dwaasheid,-

anders ga jij, jijzelf, nog op hem lijken;

26:5


maar antwoord een domkop
   wel met zijn dwaasheid,-

anders wordt hij in zijn eigen ogen
   een wijze.

26:6


Hij hakt zich beide voeten af,
   drinkt geweld in,-

die woorden rondzendt
   door de hand van een domkop.

26:7


De dijen van een lamme bungelen maar wat,-

zo een gelijkenisspreuk
in de mond van domkoppen.

26:8


Als wie een steen vastbindt aan een slinger,-

zo is wie glorie geeft aan een domkop.

26:9


Een doorn binnengedrongen
   in de hand van een dronkaard,-

zo is een gelijkenisspreuk
in de mond van domkoppen.

26:10


Een schutter die iedereen verwondt,-

is wie een domkop huurt
of de meest dronken voorbijganger.

26:11


Als een hond
   die terugkeert naar zijn braaksel,-

is een domkop
die een dwaasheid van hem herhaalt.

26:12


Heb je iemand gezien

die wijs is in eigen ogen?-
voor een domkop is er meer hoop
   dan voor hem.

26:13


Een luiaard zal zeggen:
   een luipaard op de weg!-

er loopt een leeuw
tussen de pleinen!

26:14


De deur draait op haar scharnier,-

een luiaard
op zijn bed.

26:15


Heeft een luiaard zijn hand verborgen
   in de schotel,-

hij is nog te moe
om haar terug te brengen naar zijn mond.

26:16


Een luiaard is in zijn eigen ogen wijzer,-

dan zeven mensen
die verstandig weerwoord geven.

26:17


Als wie een hond bij zijn oren vastgrijpt,-

is een voorbijganger die zich bemoeit
met een geding dat het zijne niet is.

26:18


Als een dolleman die fakkels afschiet,

pijlen en dood,

26:19


zó is iemand die zijn naaste bedriegt,-

en zeggen zal:
‘ben ik niet grappig?’

26:20


Als de houtblokken op zijn,
   dooft het vuur,-

en waar geen stokebrand is
luwt de twist.

26:21


Als een blaasbalg voor gloeiende kolen
   en houtblokken voor een vuur,-

zo is een twistziek man er goed in
om een geding te laten opvlammen.

26:22


De woorden van een stokebrand
   zijn als lekkere hapjes,-

maar díe
dalen af
   naar de binnenkamers van een buik…

26:23


Als zilver vol slakken
   waarmee gres is overtrokken,-

zijn brandende lippen
   en een kwaadaardig hart.

26:24


Met zijn lippen huichelt iemand die haat,-

in zijn binnenste
stelt hij bedrog op;

26:25


wanneer zijn stem smeekt om genade,
   vertrouw hem niet,-

want hij heeft zeven gruwelen in zijn hart.

26:26


Iemands haat tracht zich te verhullen
   door misleiding,-

maar zijn kwaadaardigheid
   wordt openbaar in een vergadering.

26:27


Wie een grafkuil graaft valt er zelf in,-

wie een steen wentelt,
   naar hem keert die terug.

26:28


Een tong vol leugen háát
   wie hij gaat vermorzelen,-

een gladde mond
   doet zijn best voor een duw.

Lees hoofdstuk 25 | Lees hoofdstuk 27