Terug naar zoeken
6:1


Mijn zoon,

als je borg bent geworden voor je naaste,-
voor wie je vreemd is
   je handen ineen hebt geslagen,

6:2


als je verstrikt bent
   in het woord van je lippen,-

gevangen bent
in de toezeggingen van je mond,

6:3


doe dan toch dít, mijn zoon,

en red je,
nu je in de holle hand van je naaste
   terecht bent gekomen:

ga heen, geef het niet op,
en bestorm je naaste;

6:4


gun geen slaap aan je ogen,-

of sluimering
aan je wimpers;

6:5


red je, als een gazelle
   uit de hand van een jager,-

als een vogel
uit de greep van een strik!

6:6


Ga tot de mier, luiaard,-

zie haar wegen aan en word wijs:

6:7


zij die geen aanvoerder heeft,
   beambte of heerser,

6:8


bereidt in de zomer haar brood,-

slaat in de oogsttijd
haar eten op;

6:9


tot wanneer, luiaard, blijf jij neerliggen,-

wanneer wil je opstaan uit je slaap?-

6:10


een beetje slapen, een beetje sluimeren,-

een beetje
de handen over elkaar en nog even liggen:

6:11


als een snelle loper komt dan je armoede,-

je tekort als een man met een schild!

6:12


Een Belialsmens, een man van onheil,-

is hij die rondgaat
met verwrongen mond,

6:13


knijpend met zijn ogen,

schuifelend met zijn voeten,
wijzend
met zijn vingers;

6:14


draaierijen vullen zijn hart,

elk moment smeedt hij kwaad,-
twisten zendt hij uit;

6:15


daarom

komt plotsklaps zijn verderf,-
ineens wordt hij gebroken,
geen genezing meer mogelijk!

6:16


Deze zes zaken háát de Ene,-

zeven zijn
een gruwel voor zijn ziel:

6:17


ogen die zich verheffen, een tong vol leugen,-

twee handen
die onschuldig bloed vergieten,

6:18


een hart

dat heilloze plannen smeedt,-
voeten die zich haasten
om op het kwaad af te rennen,

6:19


een leugens uitblazende valse getuige,-

en wie tussen broeders
twisten uitzendt!

6:20


Bewaar, mijn zoon, het gebod van je vader,-

en verwerp nooit
het onderricht van je moeder;

6:21


bind ze bestendig op je hart,-

hang ze
om je hals:

6:22


als je rondgaat
   zal het je geleiden,

als je neerligt zal het over je waken,
als je wakker wordt
zal het tot je gewagen;

6:23


want een gebod is een lamp
   en een licht is een onderrichting,-

een weg ten leven
zijn bestraffingen en vermaan,

6:24


om je te bewaken
   tegen een vrouw vol kwaad,-

tegen de gladheid
van de tong van een uitheemse;

6:25


jij met je hart, begeer nooit haar schoonheid,-

laat zij jou niet innemen
met die wimpers van haar!-

6:26


want het verlangen van een hoer

gaat uit naar een bol brood,
   maar andermans vrouw,-

jaagt op een kostbare ziel!

6:27


Kan een man vuur halen

in zijn boezemplooi,-
zullen dan zijn gewaden
niet in brand vliegen?-

6:28


als een man over de gloeiende kolen loopt,-

zal hij dan zijn voeten niet schroeien?-

6:29



wie binnenkomt
   bij de vrouw van zijn naaste,-

want niet ongestraft blijft
al wie haar durft aan te raken!-

6:30


ze verachten een dief niet wanneer hij steelt,-

om zijn lege keel te vullen
wanneer hij honger lijdt;

6:31


is hij betrapt

dan moet hij zevenvoudig vergoeden,-
al het geld bij hem in huis moet hij afgeven;

6:32


maar wie vreemd gaat met een vrouw
   ontbreekt het aan hart,-

hij stort zijn ziel in het verderf
die dat doet!-

6:33


schade en schande ondervindt hij,-

zijn smaad
is onuitwisbaar;

6:34


want naijverig blijft
   de gloeiende gramschap van een kerel,-

hij zal niets-en-niemand ontzien
op de dag van de wraak;

6:35


hij heft geen aanschijn op,
   voor welk zoenoffer ook,-

hij wil niets,
hoeveel je hem ook wilt schenken!

Lees hoofdstuk 5 | Lees hoofdstuk 7