Terug naar zoeken
20:1


Het geschiedt op een van de dagen

waarop hij in het heiligdom
de gemeenschap onderricht
en goeds aankondigt,
dat de heiligdomsoversten
en de schriftgeleerden
samen met de oudsten erbij komen staan

20:2


en zeggen, tot hem zeggen:

zeg ons in wat voor volmacht je dit doet,
of wíe het is
die je deze volmacht heeft gegeven!

20:3


Maar ten antwoord zegt hij tot hen:

ook ík zal ú een uitspraak vragen!-
zegt mij:

20:4


de doop van Johannes,

is die uit de hemel geweest of uit de mensen?

20:5


Maar zij overleggen; ze zeggen tot elkaar:

als we zeggen ‘uit de hemel’, zal hij zeggen
‘waarom hebt ge hem dan niet geloofd?’

20:6


maar als we zeggen ‘uit de mensen’,

dan zal heel de gemeenschap ons stenigen,
want die is ervan overtuigd
dat Johannes een profeet is!

20:7


En ze antwoorden

dat ze niet weten waarvandaan.

20:8


Jezus zegt tot hen: ík zeg u evenmin

in welke volmacht ik dit doe!

20:9


Maar dan begint hij het

tot de gemeente te zeggen
met dit zinnebeeld:
een mens ‘plant een wijngaard aan’ (Jes. 5,1),
geeft hem uit aan landbewerkers
en gaat hele tijden weg.

20:10


Het moment gekomen

zendt hij tot de landbewerkers een dienaar
opdat ze van de vrucht van de wijngaard
aan hem zullen geven;
maar de landbewerkers ontvellen hem
en zenden hem ledig heen

20:11


Hij houdt vol en stuurt een andere dienaar;

maar ook die ontvellen zij, onteren hem
en zenden hem ledig heen.

20:12


Hij houdt vol en stuurt een derde;

maar ook deze verwonden zij
en werpen hem uit.

20:13


Maar dan zegt de heer van de wijngaard:

wat zal ik doen?-
ik zal mijn zoon, de beminde, sturen;
misschien dat ze op hém acht slaan!

20:14


Maar toen de landbewerkers hem zagen,

hebben zij met elkaar overlegd en gezegd:
dit is de erfgenaam: laten we hem doden,
dan wordt het erfgoed van ons!

20:15


En zij werpen hem uit,

naar buiten de wijngaard, en doden hem.
Dus wat zal de heer van de wijngaard
met hen doen?

20:16


Hij zal komen,

deze landbewerkers ombrengen
en de wijngaard aan anderen geven!
Maar als ze dit horen, zeggen ze:
moge dat nooit geschieden!

20:17


Maar hij kijkt hen aan en zegt:

waarvoor is er dan dit Schriftwoord:
‘de steen
welke de bouwlieden hebben versmaad,
die is geworden tot hoofd van een hoek’?-

(Ps. 118,22)

20:18


al wie op die steen valt, zal worden verpletterd,

en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen!

20:19


Dan zoeken de schriftgeleerden

en de heiligdomsoversten
de handen op hem te werpen, in dat uur,-
en ze vrezen de gemeenschap;
want ze onderkennen dat hij
op hen doelend dit zinnebeeld zegt.

20:20


Om hem te beloeren zenden ze spionnen uit

die zich moeten laten beoordelen
als ‘rechtvaardigen’,-
om hem op een woord te vangen
zodat ze hem kunnen overgeven
aan de overheid
en het gezag van de landvoogd.

20:21


Ze stellen hem een vraag en zeggen:

leermeester, wij weten dat u
rechtzinnig spreekt en leert
en geen ‘aanschijn’ aanneemt;
nee, u leert naar waarheid
de weg van God;-

20:22


mógen wij Caesar een afdracht geven

of niet?

20:23


Maar hij heeft hun list in de gaten

en zegt tot hen:

20:24


toont mij een dinar:

wiens beeld en opschrift hij heeft?
Zij zeggen: van Caesar…

20:25


Maar hij zegt tot hen:

welnu, geeft dat van Caesar aan Caesar
en wat van God is aan God!

20:26


Ze zijn niet sterk genoeg

om hem vast te nemen op iets wat hij zegt,
tegenover de gemeenschap;
verwonderd over zijn antwoord zwijgen zij.

20:27


Maar er komen enkelen

van de Sadduceeërs tot hem,
die tegenspreken dat er een opstanding is;
ze stellen hem een vraag en zeggen:
leermeester, Mozes heeft ons voorgeschreven,

20:28


als van iemand een broer sterft

-en die had een vrouw maar
is kinderloos gebleven-
dat zijn broer de vrouw moet nemen
en een nazaat* Letterlijk: zaad. moet doen opstaan
voor zijn broer (Deut. 25,56);

20:29


nu zijn er zeven broers geweest;

de eerste neemt een vrouw
en sterft kinderloos;

20:30


dan neemt de tweede haar,

20:31


de derde,-

ja, zo laten ze alle zeven
haar geen kinderen na
als ze sterven;

20:32


als laatste sterft ook de vrouw;

20:33


die vrouw nu,- bij de opstanding,

van wie van hen wordt zij de vrouw?-
alle zeven immers
hebben ze haar als vrouw gehad!

20:34


Dan zegt Jezus tot hen:

de zonen-en-dochters van deze wereldtijd
huwen en worden gehuwd,

20:35


maar wie verwaardigd worden deel te krijgen

aan díe wereldtijd
en aan de opstanding uit de doden
zullen niet huwen en niet worden gehuwd;

20:36


want zij zijn niet meer bij machte om te sterven,

want zij zijn engelen gelijk;
ze zijn ‘zonen-en-dochters van God’ (Deut. 14,1),
nu ze zonen-en-dochters
van de opstanding zijn!-

20:37


maar dat de doden worden opgewekt

duidt ook Mozes aan bij de doornstruik,
als hij van de Heer zegt
‘de God van Abraham, de God van Isaak
en de God van Jakob’ (Ex. 3,6):

20:38


maar hij is geen God van doden

nee, van levenden,
want voor hem zijn allen in leven!

20:39


Maar als antwoord zeggen

enkelen van de schriftgeleerden:
leermeester, dat heb je fraai gezegd!

20:40


Want ze hebben hem niets meer

durven vragen.

20:41


Maar hij zegt tot hen:

hoe kunnen ze zeggen
dat de Gezalfde een zoon van David moet zijn?-

20:42


want David zegt zelf in het boek der psalmen:

‘de Heer zegt tot mijn heer:
zet je aan mijn rechterhand

20:43


tot ik je vijanden heb gelegd

als een voetbank onder je voeten!’ (Ps. 110,1);

20:44


David roept dus ‘heer’ tot hem,-

hoe kan hij dan een zoon van hem zijn?

20:45


Maar ten aanhoren van heel de gemeenschap

zegt hij tot zijn leerlingen:

20:46


weest op uw hoede voor díe schriftgeleerden

die willen rondwandelen in stolamantels
en houden van begroetingen op de markten,
vooraanzittingen in de samenkomsten
en vooraanliggingen bij de maaltijden,-

20:47


die de huizen van de weduwen opeten

en voor schone schijn langdurig bidden;
zíj moeten
een overvloediger oordeel aannemen!

Lees hoofdstuk 19 | Lees hoofdstuk 21